alleenheerser
- al·leen·heer·ser
- samenstelling van alleen en heerser
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | alleenheerser | alleenheersers |
verkleinwoord | alleenheersertje | alleenheersertjes |
de alleenheerser m
- iemand die met onbeperkte oppermacht regeert
- De alleenheerser werd gehaat door zijn volk.
- ▸ 'En als er nu een alleenheerser de baas is over de staat en aan de burgers voorschrijft wat zij moeten doen, is dat dan ook een wet?' Ook dat wat een alleenheerser schriftelijk vastlegt, wordt een wet genoemd.[1]
1. iemand die met onbeperkte oppermacht regeert
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- Het woord alleenheerser staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Ineke Sluiter“Socrates” (2016), Amsterdam University Press , ISBN 9789089646224