Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vor·sten

Zelfstandig naamwoord

de vorstenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord vorst

Werkwoord

vervoeging van
vorsen

vorsten

  1. meervoud verleden tijd van vorsen
    • Wij vorsten. 
    • Jullie vorsten. 
    • Zij vorsten.