vriezen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
vriezen 'vri.zə(n) |
vroor vrɔːr |
gevroren ɣə.'vrɔː.rə(n) |
klasse 2
onregelmatig |
volledig |
- vrie·zen
vriezen
- onpersoonlijk (meteorologie) het heersen van een temperatuur waarbij water kristalliseert tot ijs
- Het heeft vannacht flink gevroren.
naamwoord van handeling | |
---|---|
zelfstandig | bijvoeglijk |
vriezen | vriezend |
vorst | gevroren |
Werkwoorden voor weersgesteldheden in het Nederlands | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
betrekken
• bliksemen
• dauwen
• donderen
• dooien
• gieten
• hagelen
• ijzelen
• miezeren
• misten
• motregenen
• nevelen |
- Het woord vriezen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "vriezen" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "vriezen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ vriezen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be