hagelen
- ha·ge·len
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
hagelen |
hagelde |
gehageld |
zwak -d | volledig |
hagelen
- onpersoonlijk, (meteorologie) het uit de hemel neerkomen van hagelstenen
- Het hagelde hard, daardoor raakte de auto beschadigd en barstte de ruit.
1. het uit de hemel neerkomen van hagelstenen
- Het woord hagelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "hagelen" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be