• af·vrie·zen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afvriezen
vroor af
afgevroren
klasse 2

onregelmatig

volledig

afvriezen [1]

  1. ergatief door de werking van de vorst afsterven
     Ik deed alle kleren aan die ik nog bij me had, gebruikte mijn slaapsokken als handschoenen en stopte mijn voeten in plastic zakken om te voorkomen dat ze af zouden vriezen.[2]
61 % van de Nederlanders;
83 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be