1. bliksemen
  • blik·se·men
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bliksemen
bliksemde
gebliksemd
zwak -d volledig

bliksemen

  1. onpersoonlijk (meteorologie) optreden van elektrische ontladingen in de lucht met flinke lichtontwikkeling
    • Het bliksemde in de verte, maar donder bleef uit. 
Werkwoorden voor weersgesteldheden in het Nederlands

betrekkenbliksemendauwendonderendooiengietenhagelenijzelenmiezerenmistenmotregenennevelen
onwerenopklarenplenzenplensregenenregenensneeuwenstormenstortregenenvriezenwaaienweerlichten

94 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be