• on·we·ren
  • Afgeleid van onweer met het achtervoegsel -en (met het voorvoegsel on-)
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
onweren
onweerde
geonweerd
zwak -d volledig

onweren

  1. onpersoonlijk (meteorologie) het plaatsvinden van het weerverschijnsel van bliksem en donder
    • Met het onweren is de bliksem tien keer ingeslagen. 
     Het onweert vaker 's middags of 's avonds. "Dat komt doordat de lucht gedurende de dag vaak opwarmt en het 's ochtends nog niet warm genoeg is om onweer te veroorzaken", zegt de woordvoerder van Weerplaza. Als het 's nachts onweert komt dat vaak doordat onweersbuien overwaaien uit buurlanden als België en Frankrijk.[1]
Werkwoorden voor weersgesteldheden in het Nederlands

betrekkenbliksemendauwendonderendooiengietenhagelenijzelenmiezerenmistenmotregenennevelen
onwerenopklarenplenzenplensregenenregenensneeuwenstormenstortregenenvriezenwaaienweerlichten

de onwerenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord onweer
91 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[2]
  1.   Weblink bron “Dit is waarom het vaker onweert als het warmer wordt” (Vrijdag 24 juni 2022), NU.nl
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be