• mis·ten
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
misten
mistte
gemist
zwak -t volledig

misten

  1. onpersoonlijk het heersen van slecht zicht door de aanwezigheid van laaghangende bewolking
    • Het mistte vreselijk en de automobilisten moesten snelheid minderen. 
Werkwoorden voor weersgesteldheden in het Nederlands

betrekkenbliksemendauwendonderendooiengietenhagelenijzelenmiezerenmistenmotregenennevelen
onwerenopklarenplenzenplensregenenregenensneeuwenstormenstortregenenvriezenwaaienweerlichten

vervoeging van
missen

misten

  1. meervoud verleden tijd van missen
    • Wij misten. 
    • Jullie misten. 
    • Zij misten. 

de mistenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord mist
91 % van de Nederlanders;
78 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be