• stor·men
  • In de betekenis van ‘hard waaien’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
stormen
stormde
gestormd
zwak -d volledig

destormenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord storm
     Koraalriffen zijn van levensbelang voor het leven in de oceanen en daardoor ook voor de mensheid. 25 procent van het zeeleven leeft in en rond koraalriffen. Ze zijn van belang voor de visserij, toerisme en bescherming van kustlijnen tegen erosie en stormen. Het is nog onduidelijk of en wanneer het huidige proces van verbleking stopt.[2]
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[3]
  • stor·men
Naar frequentie 2978

stormen

  1. nominatief bepaald mannelijk enkelvoud van storm
  • stor·men

stormen

  1. nominatief bepaald mannelijk enkelvoud van storm