stormband
- storm·band
- samenstelling van storm zn en band zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | stormband | stormbanden |
verkleinwoord |
- band aan een pet of hoed waarmee deze onder de kin kan worden vastgehouden
- ▸ Een jongen in het blauw, met gele koorden voor zijn buis, gelijk de 'Gele Rijders' uit Amersfoort hebben en een klutje met losse stormband schuin op zijn kokosvette kop, nam ze aan om ze te laten boteren en suikeren.[2]
- ijzeren band om de standaard van een molen
- [1] kinband
- Het woord stormband staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Jacobus” (1930), Saga, ISBN 9788728433317