stormband
  • storm·band
enkelvoud meervoud
naamwoord stormband stormbanden
verkleinwoord

de stormbandm [1]

  1. band aan een pet of hoed waarmee deze onder de kin kan worden vastgehouden
     Een jongen in het blauw, met gele koorden voor zijn buis, gelijk de 'Gele Rijders' uit Amersfoort hebben en een klutje met losse stormband schuin op zijn kokosvette kop, nam ze aan om ze te laten boteren en suikeren.[2]
  2. ijzeren band om de standaard van een molen