opstormen
- op·stor·men
- samenstelling van op bw en stormen ww
opstormen [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
opstormen |
stormde op |
opgestormd |
zwak -d | volledig |
- met hoge snelheid en lawaai iets betreden
- ▸ Als er dan supporters van Al-Masry het veld opstormen, zou je verwachten dat dat uit vreugde gebeurt over de onverwachte zege. Dan is het niet logisch dat je met messen de fans van de tegenstander te lijf gaat.'[2]
- ▸ Het liefst zou ik het veld opstormen als het even niet loopt, maar dat mag helaas niet.'[3]
- Het woord opstormen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "opstormen" herkend door:
71 % | van de Nederlanders; |
76 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “'Oud-Feyenoorders kregen klappen, maar ze leven'” (02-02-2012), Tubantia
- ↑ Weblink bron “Nemanja Gudelj: van boosdoener tot weldoener” (29-11-2013), Tubantia
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be