stormschade
  • storm·scha·de
enkelvoud meervoud
naamwoord stormschade stormschaden
stormschades
verkleinwoord

de stormschadev / m

  1. door een periode met harde wind veroorzaakte beschadigingen
     Daarna verscheen Cameron dagenlang niet in de studeerkamer en Theo klaagde dat hij nooit beschikbaar was om hem te helpen. Zijn vader hield hem bezig op het landgoed, om de stormschade te repareren, zei hij.[2]
     Vanuit verschillende delen van het land komen meldingen van wateroverlast of stormschade. Tegen RTV Utrecht zegt de veiligheidsregio in de provincie Utrecht dat er al tientallen meldingen binnengekomen zijn van stormschade. De meldingen variëren van wateroverlast tot bomen die op huizen zijn gevallen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Main, Sarah
    “Huis van eb en vloed” (2015), A.W. Bruna Uitgevers  , ISBN 9789044974515
  3.   Weblink bron “Code oranje voor heel het land beëindigd, lokaal meldingen van wateroverlast” (16-08-2020), NOS