schade
- scha·de
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | schade | schaden schades |
verkleinwoord | schadetje | schadetjes |
de schade v
- geheel van beschadigingen
- De schade aan het huis na de wervelwind was aanzienlijk.
- De opiatencrisis in de Verenigde Staten heeft naast honderdduizenden slachtoffers ook enorme economische schade veroorzaakt, blijkt uit een rapport van de Society of Actuaries (SOA).
De totale kosten van de opiatencrisis bedroegen tussen 2015 en 2018 liefst 631 miljard dollar (565 miljard euro). [3]
- ▸ Pas 100 meter verder durfde ik te stoppen om de schade op te nemen.[4]
|
|
- schade toebrengen
- schade lijden
beschadigingen oplopen
- Door schade en schande wordt men wijs
Een mens leert het beste van eerder gemaakte fouten, die hij in het vervolg zal vermijden
- Ver van je goed, dicht bij je schade
Belangrijke kwesties moeten niet aan anderen worden overgelaten
- Een blind paard kan er geen schade doen
Die ruimte is helemaal leeg, er staat niets van waarde
1. geheel van beschadigingen
vervoeging van |
---|
schaden |
schade
- aanvoegende wijs van schaden
- Het woord schade staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "schade" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "schade" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ schade op website: Etymologiebank.nl
- ↑ www.nu.nl (21-okt-2019)
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- scha·de
stellend | vergrotend | overtreffend |
---|---|---|
schade |
- |
- |
alle verbuigingsvormen |
- jammer, betreurenswaard, spijtig
Schade!
- Jammer!