Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zaak·scha·de
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zaakschade zaakschaden
zaakschades
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de zaakschadev / m

  1. een schade aan bezittingen
    • Na de hagelbui was er veel zaakschade. 

Gangbaarheid