zaakschade
- Geluid: zaakschade (hulp, bestand)
- zaak·scha·de
- samenstelling van zaak en schade
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zaakschade | zaakschaden zaakschades |
verkleinwoord | - | - |
- een schade aan bezittingen
- Na de hagelbui was er veel zaakschade.
- Het woord 'zaakschade' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.