aanrijdingsschade

  • aan·rij·dings·scha·de
enkelvoud meervoud
naamwoord aanrijdingsschade aanrijdingsschaden
aanrijdingsschades
verkleinwoord

de aanrijdingsschadev / m

  1. schade aan een voertuig die ontstaan is door een botsing met een ander voertuig of door een botsing met een ander voorwerp
     De Maasdijker reed de Christoffel Plantijnstraat in waar de agenten, die achter hem reden, een harde klap hoorden. De agenten troffen een geparkeerde auto aan met verse aanrijdingsschade. Een achtervolging volgde waarbij de Maasdijker met hoge snelheid en zonder verlichting het hazepad koos. Op de Hekkelaan hielden de agenten de beschonken man aan. Ook zijn auto had aanrijdingsschade. Hij moest blazen en blies 725 ugl. Zijn rijbewijs moest hij direct inleveren. Met een proces-verbaal voor rijden onder invloed , verlaten plaats ongeval en rijden met een rijverbod verliet de man het bureau.[1]
  1.   Weblink bron “Doorrijden en veel teveel op” (23 februari 2009), Reformatorisch Dagblad