• aan·rij·ding
enkelvoud meervoud
naamwoord aanrijding aanrijdingen
verkleinwoord aanrijdinkje aanrijdinkjes

de aanrijdingv

  1. botsing met een voertuig, ongeval
     Om een aanrijding te voorkomen, week ik uit naar links, slipte een beetje, en op dat moment doemde er in de bocht een tegemoetkomende vrachtwagen op.[2]
     'Diederich Schulz heeft zijn nek gebroken tijdens een wandeling door de bergen bij Pirna en Peter Wulka werd slachtoffer van een aanrijding.[3]
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]
  1. aanrijding op website: Etymologiebank.nl
  2. Håkan Nesser
    “Herfst op Gotland” (2021), De Geus (uitgeverij), ISBN 9789044535624
  3. “Het dossier” (2017), Luitingh-Sijthoff  , ISBN 9789021042503
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be