Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·hoor·scha·de
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord gehoorschade gehoorschades
gehoorschaden
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de gehoorschadev / m

  1. (medisch) verslechtering of verstoring van het gehoor bijv. door te lange blootstelling aan hard geluid
    • Veel gehoorschade onder bouwvakkers [1] 
    • "Kwart van jongeren heeft vorm van gehoorschade" [2] 
Verwante begrippen
Vertalingen

Meer informatie

Gangbaarheid

Verwijzingen