nadeel
- na·deel
- In de betekenis van ‘schade’ voor het eerst aangetroffen in 1578 [1]
- samenstelling van na bw en deel zn , gevormd als tegenovergestelde van voordeel [2][3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | nadeel | nadelen |
verkleinwoord | nadeeltje | nadeeltjes |
het nadeel o
- ongunstige eigenschap
- Het nadeel van een grote auto is vaak het grote benzineverbruik.
- ▸ Ik dook vol in de nieuwe wereld van ultra lichtgewicht kampeerspullen en verslond online zo veel mogelijk lijsten (gear lists) van anderen om de voor- en nadelen te begrijpen.[4]
- verlies.
- De aandeelhouders ondervonden nadeel van de sterk gedaalde beurskoers.
- nadeel toebrengen
benadelen
1. ongunstige eigenschap
- Het woord nadeel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "nadeel" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ "nadeel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ nadeel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be