• na·deel
enkelvoud meervoud
naamwoord nadeel nadelen
verkleinwoord nadeeltje nadeeltjes

het nadeelo

  1. ongunstige eigenschap
    • Het nadeel van een grote auto is vaak het grote benzineverbruik. 
     Ik dook vol in de nieuwe wereld van ultra lichtgewicht kampeerspullen en verslond online zo veel mogelijk lijsten (gear lists) van anderen om de voor- en nadelen te begrijpen.[4]
  2. verlies.
    • De aandeelhouders ondervonden nadeel van de sterk gedaalde beurskoers. 
  • nadeel toebrengen
benadelen
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[5]