• ha·gel·scha·de
enkelvoud meervoud
naamwoord hagelschade hagelschaden
hagelschades
verkleinwoord

de hagelschadev / m

  1. schade veroorzaakt door een hagelbui; schade veroorzaakt door een hagelstorm
     Brabantse boeren willen via een kort geding verzekeraars dwingen de hagelschade te vergoeden die ze hebben opgelopen door het noodweer van eind juni. Lang niet alle boeren krijgen de schade vergoed die veroorzaakt werd door hevige hoos- en hagelbuien.[3]
     Een deel van de water- en hagelschade bij boeren en tuinders kan Achmea nog terugkrijgen omdat het bedrijf zelf ook verzekerd is. Maar dan nog blijft er door het noodweer een netto schadelast over van 140 miljoen euro.[4]
  1. hagelschade op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3.   Weblink bron “Boze Brabantse boeren naar de rechter” (Vrijdag 19 augustus 2016, 12:34), NOS
  4.   Weblink bron “Achmea lijdt verlies door noodweer” (Maandag 11 juli 2016, 21:18), NOS