Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • scha·de·loos
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen schadeloos schadelozer schadeloost
verbogen schadeloze schadelozere schadelooste
partitief schadeloos schadelozers -

Bijvoeglijk naamwoord

schadeloos

  1. zonder schade
    • Ook de vorige keer heb ik de huurauto niet helemaal schadeloos teruggebracht. 
    • Omdat hij al 10 jaren schadeloos rijdt krijgt hij een hoog no-claim korting. 
Synoniemen

Gangbaarheid