Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • storm·tij
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord stormtij stormtijen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het stormtijo

  1. situatie dat het zeewater extra hoog is door de combinatie van vloed en harde wind vanuit zee
    • Stijging van de zeespiegel na de laatste ijstijd had een groot deel van Friesland tot een waddenzee gemaakt. Toen het zeewater niet meer zo snel steeg, werd de Waddenzee langzaamaan opgevuld met sedimenten. Daarna, rond 1000 v.Chr., begon de uitbouw van de kust in noordelijke richting. Bij elke vloed werd het gebied overspoeld, de hogere delen op een gegeven moment alleen nog bij stormtij. [2] 
  2. (figuurlijk) tijdperk met grote onrust
    • In onze grondwet van 1983 (art. 114) is de doodstraf volledig afgeschaft. J. Remmelink noemt dit in zijn bewerking van de bekende Inleiding tot de Studie van het Nederlandse strafrecht van Hazewinkel-Suringa terecht mooi-weerwetgeving. In stormtij, met name in oorlogsomstandigheden, zal men er zich toch niet aan houden. De grondwetgever heeft daarmee zijn juridische hand overspeeld. In het zesde protocol bij het Europese mensenrechtenverdrag van 1950 waarin een verplichting tot afschaffing van de doodstraf is opgenomen, wordt terecht een uitzondering gemaakt voor misdaden, begaan ten tijde van oorlog. [3] 
    • In het herstelplan wordt gepleit voor het openen van zomerdijken en het creëren van `gecontroleerde overstromingsgebieden': kwelders die bij stormtij onder water komen te staan, omdat de rivierdijk overloopt. [4] 

Gangbaarheid

90 % van de Nederlanders;
85 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen