opklaren
- op·kla·ren
- In de betekenis van ‘klaar (doen) worden’ voor het eerst aangetroffen in 1641 [1]
- samenstelling van op bw en klaren ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
opklaren |
klaarde op |
opgeklaard |
zwak -d | volledig |
opklaren
- onpersoonlijk (meteorologie) Het ontstaan van open plekken in wat een gesloten wolkendek was
- Plotseling klaarde het op en brak de zon door.
- ergatief bij uitbreiding een zonniger aanblik vertonen
- Het leek of de gezichten in de zaal een beetje opklaarden.
Werkwoorden voor weersgesteldheden in het Nederlands | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
betrekken
• bliksemen
• dauwen
• donderen
• dooien
• gieten
• hagelen
• ijzelen
• miezeren
• misten
• motregenen
• nevelen |
1. het ontstaan van open plekken in wat een gesloten wolkendek was
- Het woord opklaren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "opklaren" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "opklaren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be