Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ont·vrie·zen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
ontvriezen
ontvroor
ontvroren
klasse 2 volledig

Werkwoord

ontvriezen

  1. overgankelijk doen ontdooien
     Je voorruit ontvriezen op een vroege winterochtend: leuk is anders. Vermijd je liever zo’n vervelend krabwerkje? Of wil je zelf je antivriesproduct maken?[1]
Antoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Touring.be” (2022)