ontvriezen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van ontvriezen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | ontvriezen | te ontvriezen | ||||||||
toekomend | zullen ontvriezen | te zullen ontvriezen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben ontvroren | te hebben ontvroren | ||||||||
toekomend | ontvroren zullen hebben | ontvroren te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
ontvriezend | ontvroren | ev. ontvries |
mv. verouderd ontvriest |
ontvrieze | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | ontvries | ontvriest | ontvriest | ontvriest | ontvriest | ontvriezen | ontvriezen | ontvriezen | |||
verleden (o.v.t.) | ontvroor | ontvroor | ontvroor | ontvroor | ontvroor | ontvroren | ontvroren | ontvroren | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal ontvriezen | zult/zal ontvriezen | zult/zal ontvriezen | zult ontvriezen | zal ontvriezen | zullen ontvriezen | zullen ontvriezen | zullen ontvriezen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou ontvriezen | zou ontvriezen | zou(dt) ontvriezen | zoudt ontvriezen | zou ontvriezen | zouden ontvriezen | zouden ontvriezen | zouden ontvriezen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb ontvroren | hebt ontvroren | hebt/heeft ontvroren | hebt ontvroren | heeft ontvroren | hebben ontvroren | hebben ontvroren | hebben ontvroren | |||
verleden (v.v.t.) | had ontvroren | had ontvroren | had ontvroren | hadt ontvroren | had ontvroren | hadden ontvroren | hadden ontvroren | hadden ontvroren | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal ontvroren hebben | zal/zult ontvroren hebben | zult/zal ontvroren hebben | zult ontvroren hebben | zal ontvroren hebben | zullen ontvroren hebben | zullen ontvroren hebben | zullen ontvroren hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou ontvroren hebben | zou ontvroren hebben | zou/zoudt ontvroren hebben | zoudt ontvroren hebben | zou ontvroren hebben | zouden ontvroren hebben | zouden ontvroren hebben | zouden ontvroren hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm ontvroren worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt ontvroren | er is ontvroren | |||||||||
verleden | er werd ontvroren | er was ontvroren | |||||||||
toekomend | er zal ontvroren worden | er zal ontvroren zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou ontvroren worden | er zou ontvroren zijn | |||||||||
lijdende vorm ontvroren worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | ontvroren worden | ontvroren te worden | ||||||||
toekomend | ontvroren zullen worden | ontvroren te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | ontvroren zijn | ontvroren te zijn | ||||||||
toekomend | ontvroren zullen zijn | ontvroren te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word ontvroren | wordt ontvroren | wordt ontvroren | wordt ontvroren | wordt ontvroren | worden ontvroren | worden ontvroren | worden ontvroren | |||
verleden (o.v.t.) | werd ontvroren | werd ontvroren | werd ontvroren | werdt ontvroren | werd ontvroren | werden ontvroren | werden ontvroren | werden ontvroren | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal ontvroren worden | zult ontvroren worden | zult ontvroren worden | zult ontvroren worden | zal ontvroren worden | zullen ontvroren worden | zullen ontvroren worden | zullen ontvroren worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou ontvroren worden | zou ontvroren worden | zou/zoudt ontvroren worden | zoudt ontvroren worden | zou ontvroren worden | zouden ontvroren worden | zouden ontvroren worden | zouden ontvroren worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben ontvroren | bent ontvroren | bent/is ontvroren | zijt ontvroren | is ontvroren | zijn ontvroren | zijn ontvroren | zijn ontvroren | |||
verleden (v.v.t.) | was ontvroren | was ontvroren | was ontvroren | waart ontvroren | was ontvroren | waren ontvroren | waren ontvroren | waren ontvroren | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal ontvroren zijn | zult ontvroren zijn | zult ontvroren zijn | zult ontvroren zijn | zal ontvroren zijn | zullen ontvroren zijn | zullen ontvroren zijn | zullen ontvroren zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou ontvroren zijn | zou ontvroren zijn | zou/zoudt ontvroren zijn | zoudt ontvroren zijn | zou ontvroren zijn | zouden ontvroren zijn | zouden ontvroren zijn | zouden ontvroren zijn |