• vorst·pe·ri·o·de
enkelvoud meervoud
naamwoord vorstperiode vorstperioden
vorstperiodes
verkleinwoord

de vorstperiodev

  1. (meteorologie) een tijdvak dat de temperaturen lager zijn van 0oC zijn; tijdvak dat het vriest
     De vorstperiode van vorige maand heeft er niet toe geleid dat er dit jaar minder eikenprocessierupsen zijn. Volgens het Eikenprocessierups Kenniscentrum zijn er nog genoeg eitjes over om op grote schaal overlast te veroorzaken.[2]
     Zuid-Holland meldde vandaag dat het jagen op watervogels als kolganzen en meerkoeten verboden is. De provincie Gelderland stelt voorlopig geen jachtverbod in, omdat het groot wild volgens de provincie de vorstperiode kan hebben.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    NOS Nieuws
    “Eikenprocessierups op de loer” (Vrijdag 2 maart 2012, 09:32), NOS
  3.   Weblink bron
    NOS Nieuws
    “Vogelbescherming wil jachtverbod” (Dinsdag 7 februari 2012, 15:54), NOS