Nederlands

 
[2] grootvorst
Uitspraak
Woordafbreking
  • groot·vorst
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord grootvorst grootvorsten
verkleinwoord grootvorstje grootvorstjes

Zelfstandig naamwoord

grootvorst m [2]

  1. lid van de Russische keizerlijke familie
  2. een titel lager in rang dan keizer, tsaar of koning, maar hoger dan soeverein vorst, prins of knjaz
     Anna Michajlovna was er, als praktische vrouw, in geslaagd voor haar en voor haar zoon hoge bescherming te verkrijgen, zelfs voor haar correspondentie. Ze kon haar brieven sturen aan grootvorst Konstantin Pavlovitsj, die de garde aanvoerde.[3]
     Hij ontving de vier journalisten die de vragen mochten stellen bij zich thuis, in zijn ambtswoning, het indrukwekkende Elyséepaleis. Hoewel hij klein van stuk is, zat hij als een grootvorst achter een tafel, in een decor van goud en rood fluweel. Het moest duidelijk zijn dat dit geen campagnebijeenkomst was, maar dat er serieuze staatszaken besproken werden.[4]
  3. groothertog
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. grootvorst op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. “Oorlog en Vrede” (1869), van Oorschot, ISBN 978902825115 1
  4.   Weblink bron “Panel over acht keer Sarkozy” (30-01-2012), NOS