ben
![]() |
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ben
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘tenen mand’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1430 [1]
- v/m: van Middelnederlands benne[2]
- m: van Hebreeuws בֵּן (been)[3]
- [werkwoord]: van Middelnederlands bem[4][5]
v/m mand | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | ben | bennen |
verkleinwoord | bennetje | bennetjes |
Zelfstandig naamwoord
- hoge gevlochten mand, vaak gebruikt voor het bewaren van vis of vruchten
m zoon | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | ben | baniem |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
ben m
Schrijfwijzen
- been (uitspraakvariant)
Verwante begrippen
Vertalingen
vervoeging van |
---|
zijn |
Werkwoord
ben
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zijn
- Ik ben hier!
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zijn na inversie
- Ben je daar?
Uitdrukkingen en gezegden
- [1] ik ben ermee weg
- [1] ik ben weg
Gangbaarheid
- Het woord ben staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "ben" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[6] |
Verwijzingen
- ↑ "ben" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ ben op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands
- ↑ ben op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be
Angelsaksisch
Uitspraak
- IPA: /beːn/
Woordherkomst en -opbouw
- Afkomstig van het Proto-Germanische *bōniz.
Zelfstandig naamwoord
ben v
Overerving en ontlening
- Engels: bee
Deens
Uitspraak
- IPA: /b̥eːˀn/
Woordherkomst en -opbouw
- Afkomstig van het Oudnoorse bein.
Zelfstandig naamwoord
ben o
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | ben | benet | ben | benene |
genitief | bens | benets | bens | benenes |
Verbuiging
Verwijzingen
- ben in: Det Danske Sprog- og Litteraturselskabop website:ordnet.dk
Frans
Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw
- (verkorting) van bénard
Tussenwerpsel
ben
Zelfstandig naamwoord
ben m
- (spreektaal) broek
- «J’ai craqué un ben en l’essayant dans le magasin.»
- Ik heb een broek gescheurd toen ik hem paste in de winkel. [1]
- «J’ai craqué un ben en l’essayant dans le magasin.»
Verwijzingen
Manx
Uitspraak
- IPA: /beᵈn/
Woordherkomst en -opbouw
- Afkomstig van het Proto-Keltische *benā.
Zelfstandig naamwoord
ben v
Oudiers
Zelfstandig naamwoord
ben v
Overerving en ontlening
Turks
ik | |
---|---|
nominatief | ben |
genitief | benim |
datief | bana |
accusatief | beni |
locatief | bende |
ablatief | benden |
Persoonlijk voornaamwoord
ben
Zweeds
Uitspraak
Woordafbreking
- ben
Zelfstandig naamwoord
ben o
Verbuiging
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | ben | benet | ben | benen |
genitief | bens | benets | bens | benens |