ben
![]() |

- ben
ben
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zijn
- Ik ben hier!
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zijn na inversie
- Ben je daar?
- [1] ik ben ermee weg
- [1] ik ben weg
- Het woord ben staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ben" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[6] |
- ↑ "ben" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ ben op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands
- ↑ ben op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- (verkorting) van bénard
ben m
- (spreektaal) broek
- «J’ai craqué un ben en l’essayant dans le magasin.»
- Ik heb een broek gescheurd toen ik hem paste in de winkel. [1]
- «J’ai craqué un ben en l’essayant dans le magasin.»