Saul
- Saul
enkelvoud | |
---|---|
nominatief | Saul |
genitief | Sauls |
Saul m
- (religie) naam van meerdere personen in de Bijbel
- afstammeling van Benjamin, zoon van Kis, man van Achinoam, met als bijvrouw Rispa; vader van onder anderen de zonen Jonatan, Abinadab en Malkisua, en de dochters Merab en Michal; door Samuel gezalfd tot eerste koning van de stammen van Israël, opgevolgd door David (398x: 1 Sam. 9:2 +, 2 Sam. 1:1 +, Ps. 18:1 +, 1 Kron. 5:10 +)
- koning van Edom (Gen. 36:37, 36:38, 1 Kron. 1:48, 1:49)
- zoon van Simeon, stamvader van de Saülieten (Gen. 46:10, Ex. 6:15, Num. 26:13, 1 Kron. 4:24)
- afstammeling van Levi, nakomeling van Kehat, zoon van Uzzia (1 Kron. 6:9)
- afstammeling van Benjamin, apostel; andere naam: Paulus (5x: Hand. 9:4 +)
- (mannelijke naam) jongensnaam
- Sauel (Wilhelmus)
- Saül (om de meer Hebreeuwse uitspraak aan te geven)
- Het woord 'Saul' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ verklaring: Saul in de Nederlandse Voornamenbank van het Meertens Instituut op de website van de KNAW
- ↑ Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands