• Saul
  enkelvoud
nominatief   Saul  
genitief   Sauls  

Saul m

  1. (religie) naam van meerdere personen in de Bijbel
    1. afstammeling van Benjamin, zoon van Kis, man van Achinoam, met als bijvrouw Rispa; vader van onder anderen de zonen Jonatan, Abinadab en Malkisua, en de dochters Merab en Michal; door Samuel gezalfd tot eerste koning van de stammen van Israël, opgevolgd door David (398x: 1 Sam. 9:2 +, 2 Sam. 1:1 +, Ps. 18:1 +, 1 Kron. 5:10 +)
    2. koning van Edom (Gen. 36:37, 36:38, 1 Kron. 1:48, 1:49)
    3. zoon van Simeon, stamvader van de Saülieten (Gen. 46:10, Ex. 6:15, Num. 26:13, 1 Kron. 4:24)
    4. afstammeling van Levi, nakomeling van Kehat, zoon van Uzzia (1 Kron. 6:9)
    5. afstammeling van Benjamin, apostel; andere naam: Paulus (5x: Hand. 9:4 +)
  2. (mannelijke naam) jongensnaam
  • Sauel (Wilhelmus)
  • Saül (om de meer Hebreeuwse uitspraak aan te geven)
  1. verklaring: Saul in de Nederlandse Voornamenbank van het Meertens Instituut op de website van de KNAW
  2. Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands