Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • heb

Werkwoord

vervoeging van
hebben

heb

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hebben
    • Ik heb. 
  2. gebiedende wijs van hebben
    • Heb! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hebben
    • Heb je? 
     In een oude National Geographic had ik ooit als kind een artikel over deze trail gelezen, 4.286 kilometer door Amerika. Dit heb ik altijd onthouden, maar ik had nooit gedacht dat zo’n lange wandeltocht voor mij weggelegd zou zijn.[1]

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be