• zag
vervoeging van
zien

zag

  1. enkelvoud verleden tijd van zien
    • Ik zag. 
    • Jij zag. 
    • Hij, zij, het zag. 
     Toen ik de gigantische muur inktzwarte wolken op me af zag komen barstte ik in tranen uit.[1]
97 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[2]
  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be