christelijk
- Geluid: christelijk (hulp, bestand)
- IPA: / ˈkrɪstələk / (3 lettergrepen)
- chris·te·lijk
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | christelijk | christelijker | christelijkst |
verbogen | christelijke | christelijkere | christelijkste |
partitief | christelijks | christelijkers | - |
christelijk
- te maken hebbend met het christendom, confessioneel, gelovig
- Dat is een heel christelijk land.
- ▸ Vroeger waren de jaarfeesten zeer talrijk. Feest, bij voorbeeld voor het terugkerende licht van de zon, begin van de lente, dank voor de oogst. Iets hiervan vinden wij terug in de bekende christelijke feesten.[1]
- (informeel) fatsoenlijk, netjes
- Ik wil wel afspreken op een christelijke tijd.
- normaal, redelijk
- Doe eens een beetje christelijk!
- christelijk-fundamentalistisch, christelijk-gereformeerd, christelijk-gereformeerde, christelijk-historisch, christelijk-islamitisch, christelijk-nationaal, christelijk-orthodox, christelijk-sociaal, christelijkheid
1. te maken hebbend met het christendom
|
|
- Het woord christelijk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "christelijk" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ “Het hele jaar rond: van Sinterklaas tot Sintemaarten” (1973), Lemniscaat , p. 7
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be