man
- man
- In de betekenis van ‘mens van mannelijk geslacht’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 901 [1] [2]
- erfwoord afkomstig van:
- Middelnederlands: man
- Oudnederlands: man
- Germaans: *mann-
- Indo-Europees: *man- of *men-
- Verwant in Germaans:
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | man | mannen |
verkleinwoord | mannetje manneke(n) |
mannetjes manneke(n)s |
de man m
- (biologie) persoon van het mannelijk geslacht
- Elke man houdt van voetbal.
- ▸ Geen van de onderzoeken die waren uitgevoerd had antwoord kunnen geven op de vraag waarom de eerste brug in de rivier was gestort en achttien man had gedood.[3]
- ▸ Nu moet blijken of de aanstormende knapen mannen zijn geworden en de grote mannen grote mannen zijn gebleven.[4]
- (pregnant), (familie), (juridisch) echtgenoot, getrouwde man
- John is de man van Elly.
- mens, volwassen persoon in het algemeen; ook als aanspreekvorm
- Een man heeft voedsel nodig.
- Man, wat ben ik moe!
- (dierkunde) mannelijk exemplaar van een diersoort
- ▸ Ze grapte dat ze een zwarte weduwe was die haar mannetje na het paren opat.[5]
- [1-2]: mens
- -man komt vaak voor als tweede deel van een samenstelling waarbij het eerste deel een kenmerk nader aanduidt, bijv. een beroep. Dit soort samenstellingen kent soms een meervoud met lui zn of lieden zn . Als het om beroepen gaat, heeft de wens om mannen en vrouwen gelijk te behandelen vaak vormen opgeleverd met -vrouw en -mens in plaats van -man
|
- anderhalve man en een paardenkopbijna niemand
- de juiste man op de juiste plaatszeer geschikt voor het werk dat gedaan moet worden
- een man een man, een woord een woordje hoort een belofte na te komen
- een man van de klok zijniemand die steeds precies op tijd is
- geen man over boord zijnniet zo erg zijn, veel minder erg zijn dan mogelijk was
- aan de man brengeneen koper vinden
- man en paard noemeneerlijk zeggen wie het is
- [3] man, man, man
- met man en machtmet ieders daadwerkelijke medewerking
- met man en muis vergaanzinken van een schip, zonder overlevenden
- als de wijn is in de man, dan is de wijsheid in de kan
- de kleren maken de manmet nette kleding en een goed verzorgd uiterlijk zal je veel sterker staan in het (zaken)leven
1. persoon van het mannelijk geslacht
|
|
2. een echtgenoot, een getrouwde man
|
3. een mens
het man o
- (Jiddisch-Hebreeuws) (voeding) voedsel dat uit de hemel komt voor de Israëlieten tijdens hun tocht uit Egypte naar Kanaän; het woord kan in Ex. 16:15 ook worden begrepen als 'wat?' (14×: Ex. 16:15, 16:31 +, Num. 11:6 +, Deut. 8:3 +, Joz. 5:12 +, Ps. 78:24, Neh. 9:20)
- Grieks-Nederlands (gangbare versie): manna
- Het woord man staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "man" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[7] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "man" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ man op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus
, ISBN 9789044628142
- ↑
Weblink bron
Rob Gollin“De helling van de mooie meisjes knijpt de renner de keel dicht” (10 juli 2019), de Volkskrant - ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- man
- man
Naar frequentie | 58 |
---|