manwijf
- man·wijf
- Oorspronkelijk vooral gespeld als mannenwijf, in de betekenis van “getrouwde vrouw”, de echtgenote van een man”, aangetroffen in de 15e eeuw.
- Later ook in de betekenis van ‘forse, bazige vrouw’ voor het eerst aangetroffen in 1599, gespeld als manwijf [1], ook als leenvertaling van Latijn androgynus (uit klassiek Grieks ἀνδρόγυνος), eveneens Duits Mannweib.
- samenstelling van man en wijf [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | manwijf | manwijven |
verkleinwoord |
- (pejoratief) forse, ruwe, bazige vrouw
- Het keerpunt, waarop ze besliste opnieuw een meisje te zijn, kwam in het eerste middelbaar: een nieuwe school, met allemaal nieuwe gezichten. Anuna kwam terecht in een klas met vrij veel jongens. ‘Op de speelplaats kwamen steeds meer jongens vragen hoe het zat: ze zeggen dat jij een meisje bent, is dat echt waar? En daarna kwamen de scheldwoorden: manwijf! Mijn vriendje werd uitgemaakt voor homo. Niet leuk voor hem, maar hij zag mij toch graag.’[4]
- Uit de bronnen komt Kenau Hasselaar naar voren als een eigenzinnige, doortastende vrouw, maar niet per se als een onaangenaam manwijf. Weliswaar noemt een prentbijschrift haar ‘bolle Truy’ (dikke trien) en spreekt een rechtbankverslag niet erg lovend over een „tovenaarster”. [5]
- vrouw die er uitziet en zich gedraagt als een man
1. (pejoratief) forse, ruwe, bazige vrouw
- Het woord manwijf staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "manwijf" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen.[6] |
- ↑ "manwijf" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ manwijf op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ De Standaard 04/06/2016
- ↑ NRC Bram de Klerck 5 maart 2014
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be