• ke·nau
  • eponiem van de 16e-eeuwse Nederlandse verzetsstrijdster Kenau Simons  , in de betekenis van ‘manwijf’ voor het eerst aangetroffen in 1660 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord kenau kenaus
verkleinwoord kenautje kenautjes

de kenauv

  1. moedige, sterke of strijdlustige vrouw, een vrouw met haar op haar tanden
  2. (pejoratief) bazige, onvriendelijke vrouw
    • Wat een kenau is dat, zeg! 
85 % van de Nederlanders;
33 % van de Vlamingen.[2]