wijf
- wijf
|
|
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | wijf | wijven |
verkleinwoord | wijfje | wijfjes |
het wijf o
- (informeel) vrouw (vaak ook (pejoratief))
- Wat een lekker wijf!
- ▸ En ineens stonden ze voor een hol en zagen achterin de gloed van een vuur. Er was een lelijk oud wijf dat, zachtjes mompelend, in een pot boven het vuur stond te roeren.[6]
- (familie) (juridisch) (verouderd) echtgenote, vrouw [2]
- En mij zo gunstig eens wou wezen / Van u te maken tot mijn wijf.[7]
- [1] (intensivering) (positief) moordwijf
- [1] (intensivering) (pejoratief) klerewijf, kutwijf, pestwijf, pokkenwijf, rotwijf, takkewijf, teringwijf, zeikwijf
- Kletsen als oude wijven [bij elkaar]
Gezegd van vrouwen die veel kletsen
1. vrouw
- Het woord wijf staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "wijf" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[8] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ wijf op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Oudnederlands Woordenboek
- ↑ "wijf" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Guus Kroonen. 2013. Etymological Dictionary of Proto-Germanic. Leiden, Brill Publishers: p. 584. ISBN 9789004183407. Online: brill.com (achter betaalmuur)
- ↑ “Het hele jaar rond: van Sinterklaas tot Sintemaarten” (1973), Lemniscaat , p. 12
- ↑ Eneas boek 1, HCC
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be