• ma·ne
vervoeging van
manen

mane

  1. aanvoegende wijs van manen

mane

  1. (afkorting) (medisch) mane = 's morgens


vervoeging van
manar

mane

  1. aanvoegende wijs eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van manar
  2. aanvoegende wijs derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van manar
  3. gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van manar


  • ma·ne

mane

  1. vocatief enkelvoud van man