manen
- ma·nen
- In de betekenis van ‘nekhaar’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1287 [1]
- In de betekenis van ‘herinneren aan’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 701 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
manen |
maande |
gemaand |
zwak -d | volledig |
manen
- overgankelijk gebieden iets te doen
- De moeder maande haar kinderen de troep op te ruimen.
1. gebieden iets te doen
de manen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord maan
- alleen meervoud ruige beharing op de nek van een leeuw of van een paard
- Het woord manen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "manen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ 1,0 1,1 "manen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
vervoeging van |
---|
manar |
manen