Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: mann
Ein Mann
Een man
enkelvoud meervoud
Mann Männer

Mann

  1. man
  2. echtgenoot
    «Mäi Mann ass mat de Kanner an d'Vankanz gefuer.»
    Mijn man is met de kinderen op vakantie gegaan.

Mann, m

  1. (biologie) man
  2. (familie) echtgenoot
  • [1]: en Mann un en Fraa
een man en een vrouw