boeman
- boe·man
- In de betekenis van ‘afschrikwekkend persoon’ voor het eerst aangetroffen in 1854 [1]
- samenstelling van boe en man [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | boeman | boemannen |
verkleinwoord | boemannetje | boemannetjes |
de boeman m
- een denkbeeldig wezen dat als schrikbeeld dient
- Veel kinderen geloven in boemannen.
- iemand die de schuld is van alles
- ▸ Ze voelde zich schuldig. Dat dit nergens op sloeg deed niet ter zake. Gevoelsmatig was zij de boeman.[3]
1. een denkbeeldig wezen dat als schrikbeeld dient
- Het woord boeman staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "boeman" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "boeman" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ boeman op website: Etymologiebank.nl
- ↑ “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be