• home
enkelvoud meervoud
naamwoord home homes
verkleinwoord - -

het homeo

  1. vaste eigen verblijfplaats waar een persoon of gezin
    • Taylor zou volgens TMZ muren van ruim vier meter hoog rond haar home willen plaatsen. [3]
    • En later rijden ze naar hun home, hun drie sticks op de achterbank, want hun uitrusting is altijd perfecter naarmate hun spel slechter is. [4]
    • Ik moet in staat gesteld worden jou te laten komen met zekerheid op een rustig eigen home. [5]
  2. opvang voor een bepaalde groep met een gezellig of huiselijke sfeer
    • Het resultaat is een prachtig eigen home vol geschiedenis en sfeer. Het is de plek waar supporters elkaar op wedstrijddagen ontmoeten, en eventueel nababbelen met spelers en dikwijls genieten van een zanger of dj. [6]
    • Achttien dementerende ouderen en twaalf verstandelijk gehandicapten uit de Kempen krijgen over een jaar een eigen home. [7]
  3. (communicatie) pagina op een website met algemene informatie over en links naar de verdere inhoud van de site, bestemd voor de bezoekers die niet direct naar een specifieke pagina op de site gaan
    • Op de pagina Teams (onder home) kan je toegevoegd teams weer verwijderen. [8]
  4. (informatica) bestandsmap van een bepaalde gebruiker op een server die een groot aantal gebruikers bedient; soms ook onderdeel van een webadres
    • Dezelfde gedichtenmachine is overigens ook te vinden op home.wanadoo.nl/zanzibar/teksten.htm waar hij ‘Wolff's liedtekstgenerator’ heet. [9]
  5. (informatica) knop waarmee de gebruiker een beginpositie op een beeldscherm oproept
    De "knop" kan een toets op een toetsenbord zijn, maar ook een vlakje dat op het scherm zelf wordt aangeklikt. De "beginpositie" houdt bij het invoeren van teksten meestal in dat de cursor aan het begin van het invoervak komt te staan, in een webbrowser dat de ingestelde startpagina verschijnt en bij een smartphone dat het beginscherm weer wordt getoond.
    • Ik zet hem niet op luidspreker, maar als je belt, dan gewoon op home drukken en je komt in je startscherm. [10]
83 % van de Nederlanders;
82 % van de Vlamingen.[11]


enkelvoud meervoud
home homes

home

  1. thuis
  2. vaderland
  3. tehuis