motorhome
  • mo·tor·home
enkelvoud meervoud
naamwoord motorhome motorhomes
verkleinwoord

het motorhomeo

  1. grote kampeerauto
    • Het bouwproces nam in totaal twaalf weken en meer dan 1000 manuren in beslag. In totaal werden 215.158 blokjes gebruikt voor de bouw van de caravan van 2,2 meter hoog en 3,6 meter lang. De caravan wordt nu tentoongesteld op de Motorhome & Caravan Show van 2015 in Birmingham. [1] 
  2. huisvesting voor een raceteam bij een formule-1 wedstrijd
    • Hamilton voldeed gewoon aan zijn verplichtingen op de persconferentie met de top drie en tijdens de tv-interviews, maar weigerde vragen van de pers te beantwoorden in het motorhome van Mercedes. Hij hield het daar slechts bij een verklaring. [2] 
    • Jos Verstappen was de gastheer en leidde haar rond over paddock, motorhome en startgrid. ,,Ik kom ogen tekort op dit circus”, zei Heemskerk, die de race volgt vanuit de garage van Red Bull. [3] 
68 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[4]