Nederlands

 
het volkswagenbusje omgebouwd tot kampeerbus
Uitspraak
Woordafbreking
  • kam·peer·bus
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kampeerbus kampeerbussen
verkleinwoord kampeerbusje kampeerbusjes

Zelfstandig naamwoord

de kampeerbusm

  1. (verkeer), (toerisme) een bestelauto omgebouwd tot een wagen waarin men kan overnachten
    • Wat bezielt iemand om met een kampeerbus door de Groninger veenkoloniën te gaan reizen? Het is een trieste uithoek van Nederland, waar lange kanalen eindeloos door kale aardappelvelden snijden, waar de luchten grijzer zijn dan in de rest van het land, waar de wind venijniger blaast en de regen ijziger aanvoelt. Voor zijn plezier, zou je denken, gaat niemand naar de veenkoloniën. [1] 
     Voor England was het een sport om zo zuinig mogelijk te leven. Hij leefde in een zelf verbouwde kampeerbus en kon dankzij een kleine Smart, dat hij op een trailer achter zijn bus aan trok, overal naar toe rijden als hij zijn kampeerbus een tijdje bij een van zijn vrienden voor de deur had geparkeerd.[2]
Synoniemen
Hyperoniemen

Meer informatie

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. NRC 6 september 1990
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers