• home·jac·ker
  • uit het Engels
enkelvoud meervoud
naamwoord homejacker homejackers
verkleinwoord

de homejackerm

  1. misdadiger die mensen in hun eigen huis berooft
     Ooit was Trotta een vriend van de familie Aquino, maar de relatie verzuurde door de jaren heen. Hoe dat kwam, weet tot vandaag niemand zeker. Het onderzoek bracht geen opheldering, maar geruchten zijn er bij de vleet. Zo zouden de Aquino’s Trotta – terecht of niet – verdenken van een homejacking bij Antonetta Aquino, de zus van Silvio. De homejackers waren op zoek naar drugsgeld dat Aquino er in de tuin begraven zou hebben. In de maanden voor de dood van Silvio zou Trotta dan weer ­gedacht hebben dat hij gerold was door de Aquino’s bij de smokkel van een lading ­cocaïne. Wat er ook van zij: het wederzijdse wantrouwen tussen de twee Limburgse ­families, allebei met een verleden in de drugshandel, was in de zomer van 2015 groot. Het zou niet meer goedkomen.[1]


  1.   Weblink bron
    Mark Eeckhaut
    “De dag dat de godfather doodgeschoten werd” (Vrijdag 6 mei 2022 om 3.25 uur), De Standaard