1. Atudendu, de granman van de Saramaccaners op Wikipedia (nl), rond 1934.
  • gran·man
  • Leenwoord uit het Sranantongo, in de betekenis van ‘stamhoofd bij bosnegers’ voor het eerst aangetroffen in 1769 [1]
  • van Surinaams granman [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord granman granmans
verkleinwoord - -

de granmanm

  1. (Suriname) hoofd van een gemeenschap van zwarten die uit slavernij zijn gevlucht naar het oerwoud en hun nazaten
    • Van de mensen die het in Suriname voor het zeggen hebben, heeft Boy geen hoge pet op. Dat geldt voor zowel het landelijk bestuur als het traditionele gezag van de boslandcreolen, dat bestaat uit de granman (grootopperhoofd), dorpskapiteins en basja's (assistenten) die langs de familielijn voor het leven worden benoemd. [3]
7 % van de Nederlanders;
4 % van de Vlamingen.[4]


granman

  1. (Suriname) granman