granman
- gran·man
- Leenwoord uit het Sranantongo, in de betekenis van ‘stamhoofd bij bosnegers’ voor het eerst aangetroffen in 1769 [1]
- van Surinaams granman [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | granman | granmans |
verkleinwoord | - | - |
de granman m
- (Suriname) hoofd van een gemeenschap van zwarten die uit slavernij zijn gevlucht naar het oerwoud en hun nazaten
- Van de mensen die het in Suriname voor het zeggen hebben, heeft Boy geen hoge pet op. Dat geldt voor zowel het landelijk bestuur als het traditionele gezag van de boslandcreolen, dat bestaat uit de granman (grootopperhoofd), dorpskapiteins en basja's (assistenten) die langs de familielijn voor het leven worden benoemd. [3]
- Het woord granman staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "granman" herkend door:
7 % | van de Nederlanders; |
4 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "granman" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ granman op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Kamphuis, B."Twintig, maar nog lang niet volwassen" in: Trouw jrg. 53 nr. 15677 (25 november 1995); p. 47 (ZenZ 3) kol. 4; geraadpleegd 2018-03-21
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
granman
- (Suriname) granman