alleman
- al·le·man
- samenstelling van al en man met het invoegsel -e- [1]
alleman
- iedereen, de gehele ploeg
- De kapitein riep alleman aan dek.
- ▸ het is niet nodig dat Jan en alleman op de hoogte raakt van die brief.[2]
- allemansgeheim, allemansgek, allemanshoer, allemanshond, allemanstouw, allemansverdriet, allemansvriend, allemanswoord, allemanszot
- Het woord alleman staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "alleman" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ alleman op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Håkan Nesser“Het grofmazige net” (2001), De Geus (uitgeverij), ISBN 9789044524048
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be