• ie·der·een

iedereen

  1. elke persoon
     Jack was een kale man van in de zestig die 35 jaar geleden zelf de PCT had gelopen. Het ging er volgens hem destijds heel anders aan toe dan nu. ‘Mijn rugzak woog wel 20 kilo, en nu loopt iedereen met dat ultralichte spul.[3]
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]


iedereen

  1. iedereen; elke persoon


iedereen

  1. iedereen; elke persoon