brandweerman
- Geluid: brandweerman (hulp, bestand)
- IPA: / ˈbrɑntwerˌmɑn / (3 lettergrepen)
- brand·weer·man
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | brandweerman | brandweermannen brandweerlieden brandweerlui |
verkleinwoord | brandweermannetje | brandweermannetjes |
de brandweerman m
- (beroep) speciaal voor het bestrijden van branden opgeleid lid van de brandweer
- „Het was ooit mijn grote droom brandweerman te worden. Maar ja, dat was een populair beroep, dus ik kwam er niet tussen. Sinds vorig jaar draai ik weer mee als vrijwilliger bij brandweer Gooi en Vechtstreek. Soms wel zeven dagdiensten in de maand, ik heb een jaar moeten trainen om fit genoeg te zijn. Nu blijf ik elk weekend hardlopen, anders komt opa niet door de keuring.”[2]
- ▸ „Dank jullie wel. Het is goed dat jullie gekomen zijn,” zegt Distel na 120 seconden. De groep mensen gaat uiteen. Anderen pakken hun afgebroken gesprek weer op. Brandweermannen brengen een groet. Een witte auto start zijn dieselmotor en rijdt weg. De burgemeester hurkt voor het monument en kijkt naar de namen.[3]
- brandblusser, brandslang, brandwacht, brandweerauto, brandweerkazerne, brandweervrouw, brandweerwagen, hydrant, ladderauto, ladderwagen, rookdetector, sirene
1. lid van de brandweer
- Het woord brandweerman staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "brandweerman" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Charlotte van 't Wout NRC 2 april 2016
- ↑ Weblink bron Maarten Schoon“Burgemeester Roelof Bleker herdenkt vuurwerkramp Enschede in stilte: ‘Goed om hier zoveel mensen te zien’” (13 mei 2022), Tubantia
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be