trainen
- trai·nen
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘oefenen’ voor het eerst aangetroffen in 1573 [1]
- van het Engels [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
trainen |
trainde |
getraind |
zwak -d | volledig |
trainen
- inergatief het doen van lichamelijke oefeningen
- Er werd hard getraind voor het kampioenschap.
- ▸ De jongen was goed getraind als een atleet, met golven in het iets te lange roodblonde haar en een mond die net zo gevormd was als die van zijn moeder.[3]
- overgankelijk door middel van oefeningen een bepaalde vaardigheid opbouwen
- Dit is iets dat wel degelijk getraind kan worden.
- ▸ Na een jaar lang plannen, lezen, onderzoeken, sparen en trainen ging mijn avontuur eindelijk beginnen, hoewel ik eigenlijk geen idee had waar ik aan begon.[4]
1. het doen van lichamelijke oefeningen
- Het woord trainen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "trainen" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "trainen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ trainen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044628142
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be