• va·zal
enkelvoud meervoud
naamwoord vazal vazallen
verkleinwoord vazalletje vazalletjes

de vazalm

  1. (geschiedenis) (leenstelsel) iemand die in de middeleeuwen zijn vrije status en bezit opgaf aan een leenheer die hem in ruil hiervoor veiligheid en werk (eventueel een ambt op zijn landgoed) aanbood. De vazal verplichtte zich tot het vervullen van herendienst, en de afdracht van een deel van de oogst als hij boer was op het leen
  2. iets dat of iemand die economisch afhankelijk is
73 % van de Nederlanders;
87 % van de Vlamingen.[4]


vazal m

  1. (historisch) vazal


  • va·zal
  • Afgeleid van het Duitse Vasall

vazal mbezield

  1. (historisch) vazal