• man·schap
enkelvoud meervoud
naamwoord manschap (manschappen) *
verkleinwoord - -

de manschapv

  1. (geschiedenis) status van leenman
  2. (scheepvaart) bemanning van een schip
  3. status of rol van man
  4. (verouderd) groep mannen (onderscheiden van vrouwen)
  • In bovenstaande betekenissen kent het woord geen meervoud.
97 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[2]